voorjaar, meerjarige plant, oppervlaktekiemer
hypocotyl: paars, groen of dikwijls violetachtig / niet behaard
kiemlobben: elliptisch, omgekeerd ovaal of rond met een afgeronde basis en een afgeronde top, eennervig (enkel middennerf zichtbaar) / bovenkant lichtgroen, blauwgroen of donkergroen, onderkant groen, soms violet / niet behaard / gesteeld of zittend
bladsteel: lichtgroen / niet behaard

eerste bladeren elliptisch of (omgekeerd) ovaal, latere bladeren lancetvormig, veerdelig of veerlobbig tot veerspletig met een geoorde, hartvormige of versmalde basis en een afgeronde top, bladrand gelobd, getand, gezaagd of gestekeld, veernervig of eennervig (enkel middennerf zichtbaar) / zeegroen, glanzend groen; de jonge bladeren zijn bedekt met een witachtig dons / niet behaard / rozet, verspreid of alternerend / geen steunblad / aflopend met een slecht afgetekende bladsteel of zittend; aan de voet stengelomvattend met twee korte en afgeronde oortjes
bladsteel: normaal / lichtgroen / niet behaard

rechtopstaand / tot 150 cm lang, normale dikte / hol met melksap / rond / groen / niet behaard / niet vertakt of vertakt aan de bloeiwijze

juli - november
bloeiwijze: geel / grote hoofdjes die een bijscherm vormen

generatief en vegetatief door wortelstokken
zaden: vijf smalle ribbels aan beide kanten / circa 3 – 3,5 mm groot / donkerbruin / 6.400 zaden per plant

op frisse tot natte, nitraatrijke, humusrijke, diepgrondige, zware leem- en kleigronden
op alle plaatsen
wereldwijd