laat voorjaar - zomer, eenjarige plant
kiemlobben: rond, spatelvormig of vierkantig met een afgeronde basis en een afgeknotte of uitgerande top, nerven niet zichtbaar / lichtgroen / bladschijf behaard / gesteeld
bladsteel: groen / niet behaard

driehoekig of ovaal met een spitspuntige of toegespitste top en een afgeronde of schuine basis, bladrand fijn en regelmatig gezaagd, veernervig / lichtgroen / schaars behaard / kruisgewijs tegenoverstaand / geen steunblad / gesteeld of zittend
bladsteel: donkergroen / niet behaard

rechtopstaand / tot 100 cm lang, normale dikte / vol / rond / groen / behaard, bovenaan onbehaard / vertakt

mei - oktober
bloeiwijze: wit en geel / kleine, talrijke hoofdjes met een geel hartje en 5 witte kroonbladeren in de bladoksels of terminaal

generatief
zaden: de zaden van de schijfbloemen zijn kogelvormig, met korte borstels bedekt, zwart met witte borstels; de zaden van randbloemen zijn glad, stomp tot driehoekig / 5.000 – 25.000 zaden per plant

bij voorkeur op jonge humus- en stikstofrijke, kalkarme gronden
in hakvruchtakkers, bouwland, tuinen, ruderale terreinen
in Europa